CURSUSSEN VOOR VOLWASSENEN     CURSUSSEN VOOR KINDEREN     LEZINGEN     RONDLEIDINGEN     REIZEN     SCHOOLPROJECTEN     PUBLICATIES     ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

 

 

Archeologisch

Onderzoek

Startpagina

 

Home     Nieuws     E-mail   

STEENGROEVEN EN MIJNEN

De geologische gesteldheid van Egypte, met zijn rijkdom aan verschillende soorten gesteenten en metalen, is uitzonderlijk te noemen. In de woestijnen en bergachtige streken aan weerszijden van de Nijl kwamen zowel sedimentgesteenten (zoals kalk- en zandsteen), magmatische gesteenten (zoals graniet, dioriet, basalt en porfier) als metamorfe gesteenten (zoals kwartsiet en schist) voor. Maar ook minerale steensoorten met een geringere hardheid (zoals albast, serpentijn en het gemakkelijk te bewerken steatiet) waren in Egypte op veel plaatsen ruimschoots voorhanden, net als verschillende metalen (zoals koper en goud).

 

De meeste materialen die in eigen land gewonnen werden, werden door de oude Egyptenaren gebruikt voor de vervaardiging van een grote diversiteit aan kunstvoorwerpen. Voor  de materialen die door de kunstenaars gebruikt werden, bestond een duidelijke hiërarchische indeling. Bovenaan stonden de metalen, in de eerste plaats zilver, vanwege de zeldzaamheid, dan goud en koper. Op de metalen volgden de glanzende, minerale gesteenten, andere gesteenten, en tot slot de chemische materialen zoals kleurige okers, aarde, zand, klei en zouten (natron).

 

Veel van de materialen waren omgeven door een rijke mythologie en werden door de oude Egyptenaren beschouwd als goddelijke producten, elk met een eigen betekenis. Zo sprak men bijvoorbeeld over ‘heilige stenen’ en werd de oostelijke woestijn, waar zich belangrijke minerale vindplaatsen bevonden, het ‘Land Gods’ genoemd. De meeste materialen werden al in de faraonische periode in steengroeven en mijnen gedolven, zoals in de Sinaï (turkoois, koper, malachiet), in Tura (kalksteen), Gebel el-Ahmar (kwartsiet), Amarna/Hatnoeb (albast/calciet), de Wadi Hammamat (basalt en goud), in Aswan (graniet, dioriet, steatiet en lood) en in Gebel el-Silsileh (zandsteen).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maar ook in de oostelijke woestijn konden goede zaken gedaan worden. Hier werden, in de woestijngebergten tussen de Nijl en de Rode Zee, vaak edelstenen als agaat, amethist, kornalijn, jaspis, smaragd en rotskristal gedolven, maar ook veel ertsen zoals koper, goud, tin en lood. Daar waar de steengroeven en mijnen in de directe omgeving van de Nijl lagen, konden de materialen gemakkelijk vervoerd worden naar de plaats van bestemming. Als de steengroeven in verafgelegen en onherbergzame gebieden lagen, werden er expedities georganiseerd om de materialen te bemachtigen.

 

Het is bekend dat farao’s als Sesostris I (1971-1926 voor Christus) en Seti I (1306-1290 voor Christus) verscheidene expedities naar de bergachtige streek in de Egyptische oostelijke woestijn organiseerden om delfstoffen als goud, grijze graniet en rode porfier te winnen. De wegen in het oostelijke woestijngebied waren echter moeilijk begaanbaar en de reizende steenhouwers klaagden over de lengte van de tocht en het gebrek aan water: “Hoe pijnlijk is een weg die geen water heeft! Wat moeten de reizigers doen om het verdrogen van hun kelen te verlichten? Wat lest hun dorst, het thuisland ver weg en de woestijn uitgestrekt? Wee de man die verdorst in de woestenij!” Ook de omstandigheden waaronder de steengroeven en mijnen geëxploiteerd werden, waren verre van menselijk. Zo trotseerden de werkers talloze gevaren, van ingestorte mijngangen tot het vrijkomen van mijngassen: “Wanneer de mijnschachten diep gelegen zijn, stijgen dampen van zwavel of aluin naar de gravers op en doden hen. Een test om dit gevaar te onderkennen, is of een brandende lamp dooft, wanneer die in de schacht wordt neergelaten. Wanneer dat het geval is, worden luchtschachten ter weerszijde van de mijnschacht gegraven om de dampen af te voeren.

 

Toen na de Ptolemaeïsche overheersing de Romeinen in 30 voor Christus in Egypte aan de macht kwamen, toonden de nieuwe heersers grote belangstelling voor de minerale rijkdommen van het land. Verkenners werden de oostelijke woestijn ingestuurd op zoek naar nieuwe mijnen en nog onontdekte bodemschatten, terwijl op andere plaatsen de exploitatie van de mijnen nieuw leven werd ingeblazen. Zo hielden de Romeinen zich bezig met de winning van materialen in bijvoorbeeld Mons Porphyrites (porfier), Mons Claudianus (granodioriet), in Wadi el Hudi (amethist) en in Sikait (smaragd).